- ease
- n. gemak; rust; eenvoud--------v. gemakkelijk maken; kalmeren; vrijlaten; ontspannenease1[ ie:z] 〈zelfstandig naamwoord〉1 gemak ⇒ gemakkelijkheid2 ongedwongenheid ⇒ gemak, comfort3 welbehagen ⇒ zielenrust4 financiële onafhankelijkheid♦voorbeelden:1 with ease • gemakkelijk, met gemak2 〈leger〉 stand at ease • op de plaats rustat one's ease • op zijn gemak, rustig3 ill at ease • niet op z'n gemakput/set someone at (his) ease • iemand op z'n gemak stellen/geruststellen4 a life of ease • een financieel onafhankelijk leven————————ease2I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 afnemen ⇒ minder worden, (vaart) minderen♦voorbeelden:1 ease back on the throttle • gas terugnemenease off/up • afnemen, verminderen, rustiger aan gaan doenease up on someone • minder streng zijn tegen iemandII 〈overgankelijk werkwoord〉1 verlichten ⇒ doen afnemen/verminderen2 gemakkelijk(er) maken ⇒ verschikken3 behoedzaam/omzichtig bewegen♦voorbeelden:1 ease oneself • zich ontlastenease back the throttle • gas terugnemen2 〈figuurlijk〉 ease someone's mind • iemand geruststellen3 ease down • langzaam laten zakkenease off the lid • voorzichtig de deksel eraf halenshe eased the car from its narrow berth • behoedzaam reed ze de auto uit de nauwe parkeerplaats
English-Dutch dictionary. 2013.